De kern van integraal werken is de erkenning van de bredere context rond een (kwetsbare) persoon, waarbij men de hulpvraag of nood dus niet als afzonderlijk, of op zichzelf staand kan behandelen. Elke nood bevat een gelaagdheid, die ingevuld wordt door de toestand van de persoon in meerdere levensdomeinen, waaronder (maar niet gelimiteerd tot): financiën, lichamelijke gezondheid, psycho-sociaal welzijn, levensomstandigheden, enz. Dit impliceert ook dat de nood of hulpvraag constant onderhevig is aan veranderingen, waardoor de professional zijn handelingen telkens dient af te stemmen op de nieuwe, unieke situatie.
We zeggen wel “we willen heel holistisch kijken”, maar we kijken holistisch vanuit jouw professie, vanuit ik als verpleegkundige
Jasmine Buntinx, uit de podcast ‘Integraal werken’
Belangrijk hierbij is dat men zijn eigen rol als professional een plaats dient te geven in de bredere context, de grenzen van de eigen kennis en competenties dient te erkennen en beroep kan/durft doen op mede-actoren, waaronder ook de (kwetsbare) persoon zelf, om tegemoet te komen aan de noden. Integraal werken impliceert dat men domein-overstijgend moet samenwerken om tot de beste oplossing te komen. Elke actor bezit nl. een eigen expertise en kracht vanuit het domein waar hij/zij werkzaam is.
Als we echt integraal willen denken, moeten we de persoon langs ons zetten en de uitdaging in het midden; en de uitdaging bekijken vanuit alle perspectieven
Jasmine Buntinx, uit de podcast ‘Integraal werken’
De buurt, als fysieke leefomgeving maar ook als een verzamelnaam voor alle professionele actoren en bewoners, vervult dus meerdere rollen:
Integraal werken omvat dat men de hulpvraag/nood van de (kwetsbare) persoon niet afzonderlijk, op zichzelf staand benadert maar de invloed van de bredere context (in tijd en ruimte) erkent:
Maria lijkt de toenemende zorgen rustig te ontvangen, ze is coöperatief en doet wat ze zelf kan. Meestal is ze opgewekt, bijzonder vriendelijk en dankbaar. Het praten wordt steeds moeilijker, ze herkent de hulpverleners wel. Ze zwaait bij het binnenkomen en afscheid nemen.
Jos heeft ze graag in haar buurt, ’s avonds zitten ze naast mekaar in de zetel, kijken samen TV. Maria neemt dan de hand van Jos, zo zijn ze samen, zonder woorden.
An komt regelmatig langs. Ze zit dan samen met haar ouders op het terras en genieten van de tuin. Terwijl Jos naar de kippen is, zegt Maria zorgvuldig en traag: ‘Ik ga mijn best doen, zo lang ik kan, papa zal heel verdrietig zijn als hij afscheid moet nemen.’
An is ontroerd, ze reageert door de hand van haar moeder te nemen. ‘Ik weet het, jullie wensen zo lang mogelijk samen te blijven. Zullen we met de verpleging bespreken wat er nodig is om dat mogelijk te maken?’ Maria knikt, ‘doe dat’, zegt ze.
Kort daarna neemt An contact met Karin, de verpleegkundige en Patrick, de huisarts, met de vraag samen overleg te plegen over hoe ieder kijkt naar de mogelijkheden van Maria en Jos. Ze dienen na te denken over wat er nodig is om toekomstgericht de thuiszorg te kunnen uitbreiden. Frederik, de kinesist, wordt op vraag van Jos ook betrokken, het stappen lijkt moeizamer te gaan, Maria strompelt makkelijk en het verslag van de ergotherapeut met mogelijke aanpassingen aan het huis wordt een leidraad. Nadien volgt er een gesprek met de huisarts, An, Jos en Maria. De broer van An laat weten dat hij niet bij het gesprek wenst te zijn.